>
Meer informatie over de verdere behandeling van de stalen staat beschreven in DOC.ORG.2: ‘Algemene richtlijnen aanvragen, staalafname, bewaring en transport’.
2. Veneuze bloedafname Het optimale moment voor een bloedafname is ’s morgens bij een nuchtere en uitgeruste patiënt, vermits de referentiewaarden meestal in deze omstandigheden worden opgesteld. Daarom zal men steeds ‘niet nuchter’ aankruisen op de aanvraag wanneer dit het geval is.
Er wordt geopteerd voor een uniform afnamesysteem voor alle stalen die voor het laboratorium bestemd zijn. Momenteel is het vacuümsysteem van Greiner™ in gebruik, zowel in het laboratorium als op alle andere diensten van het ziekenhuis, en de consultaties van specialisten. Hierbij worden de buizen tot de gewenste hoogte gevuld door een aangepast vacuüm. Om die reden moeten de vervaldatums gerespecteerd worden.
Bloedafname bij kinderen vergt extra aandachtspunten.
In overleg met Dr Huybrechs, pediatrie en het labo zijn volgende concrete afspraken gemaakt.
Indien gewerkt wordt met een gesloten afnamesysteem en de patiënt drukt de afnameplaats zelf af, hoeven geen handschoenen gedragen te worden.
2.3. Lokaliseren van de venen De meest gebruikte, gemakkelijkste en minst pijnlijke plaats is de elleboogplooi. In principe zijn alle oppervlakkige venen van elleboog, onderarm of handrug geschikt, alhoewel deze laatste pijnlijker zijn.
2.6. Vullen van de Venoject-tubes 2.6.1. Volgorde van afname bloedtubes
Belangrijk aandachtspunt is echter dat er bij het rechtstreeks afnemen van hemocultuurflessen via katheter, (cfr SOP.ORG.9 'Afname, bewaring en transport microbiologische stalen' ) voorafgaande GEEN waste tube dient genomen te worden.
Een mogelijke 'verdunning' van het staal in de hemocultuurflessen door rechtstreekse aansluiting op de katheter is minimaal te beschouwen. Bovendien ook inferieur ten opzichte van opsporen van pathogenen.
2.6.2 Afnametechniek
3. Capillaire bloedafname Deze techniek heeft als nadeel dat het afgenomen bloed erg variabel kan zijn als gevolg van verschillen in capillaire doorbloeding, stuwing en bijmenging van weefselvocht. Deze afnamen worden enkel uitgevoerd wanneer veneuze afname moeilijk is (bv. bij kleine kinderen, extreme obesitas, geriatrie) en wanneer slechts een kleine hoeveelheid bloed vereist is.
In het ziekenhuis gebeuren capillaire afnames vooral i.g.v. POCT, o.a. bedside glucose en zeldzaam voor capillaire bloedgassen.
Voor bepaling van capillaire bloedgassen is het zinvol om, indien een goed verloop, een 2de capillair af te nemen als back-up staal. Zodoende is er voldoende staal beschikbaar, in geval van moeilijkheden (stolsel?).
3.1. Materiaal
3.2. Procedure
4. Bloedafname via katheter Het aantal manipulaties aan een katheter moet zo minimaal mogelijk zijn, dit om het risico op een infectie en 'sneuvelen' ervan te beperken. Daarnaast kan in geval van aanwezigheid van een infuus verdunning van het af te nemen bloed met de infuusvloeistof de uitslag van het bloedonderzoek beïnvloeden of heparinecontaminatie kan de stollingstesten vervalsen. Tenslotte is ook het risico op hemolyse bij bloedafname via een perifere katheter groter. Kies daarom alleen voor bloedafname via een katheter (perifeer, arterieel, centraal veneuze katheter of poortsysteem) wanneer bloedafname uit een vene niet mogelijk is of niet wenselijk. Hierbij mag zeker ook rekening gehouden worden met de belasting voor de patiënt.
We voorzien volgende mogelijkheden:
*mastectomie/shunt hemodialyse/littekenweefsel/hematomen/oedeem/verlamde delen
Bloedafnames via katheter gebeuren altijd door een verpleegkundige volgens de op de verpleegdienst geldende procedure. Het laboratorium verstrekt daartoe steriel verpakte adaptors (Holdex).
Aandachtspunten om een kwalitatieve bloedafname te verkrijgen zijn:
1. Bij staalafname via katheter en een lopend infuus:
Voor kleine kinderen of fragiele patiënten kan het van belang zijn om het juiste dode volume te kennen om iatrogene anemie te vermijden.
Indien de bloedafname met Holdex op een vers gestoken katheter gebeurt is de weggooitube niet strikt noodzakelijk aangezien er geen staalverdunning of contaminatie mogelijk is, maar men moet er rekening mee houden dat de Holdexadapter zelf een kleine dode ruimte van ongeveer 400 µL bevat waardoor de eerst afgenomen tube zich niet volledig zal vullen. Daarom moet bij gebruik van Holdex de afname van een citraattube altijd voorafgegaan worden door een serumtube. Indien geen testen hierop aangevraagd dient deze als weggooitube.
Staalafname via een katheter wordt best genoteerd op de laboratoriumaanvraag.
5. Arteriële bloedafname Deze wordt in principe enkel uitgevoerd door geneesheren, meestal voor de bepaling van bloedgassen. Hiervoor zijn gehepariniseerde spuitjes beschikbaar.
6. Complicaties 6.1 Hematoom
Soms is de ontwikkeling van een hematoom niet te vermijden, doch meestal kan men dit voorkomen door nauwgezet volgende maatregelen te volgen:
Mocht de patiënt toch het bewustzijn verliezen, neem dan volgende maatregelen:
6.3 Misselijkheid - braken Indien patiënt misselijk wordt:
6.4 Littekenvorming Littekenvorming treedt zelden op bij geoefende prikkers. Prik bij voorkeur niet steeds op dezelfde plaats.
6.5 Epileptische aanval Stress kan aanleiding geven tot een epileptisch insult. Wanneer er zich een epileptisch insult voordoet, neem dan volgende maatregelen:
6.6 Infectie punctieplaats Door een zorgvuldige ontsmetting van de punctieplaats en het naleven van de hoger vermelde hygiënische maatregelen is een infectie van de punctieplaats te voorkomen.
7. Urinecollecties 7.1. Portie 7.1.1 Definities
Met betrekking tot het kwantitatief chemisch onderzoek op urine, onderscheiden we volgende collectietijdstippen en methodes:
Ziekenhuisafdelingen Ambulante patiënten + externen
Bij ambulante patiënten instructies midstream urine doorgeven; cfr STK.ORG.67: "Afname-instructies midstream urinestaal".
Een portie urine - na opvang in een steriele beker met schroefdeksel inclusief transfer device - wordt opgetrokken in een urinebuis met gele stop.
In geval van een verblijfscatheter: via Holdex rechtstreeks in een urinebuis met gele stop. Steeds vermelden of het om een suprapubische sonde gaat.
7.2. 24-uur urinecollectie De meeste kwantitatieve bepalingen in urine moeten op een 24-uur collectie worden uitgevoerd, voornamelijk omdat de excretie van de meeste urineconstituenten een dagritme vertoont. Werkwijze:
8. Lumbaal vocht, sperma, niersteen, gewrichtsvocht e.a. Hiervoor zijn steriele bekers van 60 of 125 mL met schroefdeksel beschikbaar; deze worden via magazijn D besteld.
Indien voor gewrichts-, pleura- of peritoneaalvocht een telling vereist is, wordt een EDTA-tube gebruikt om stolsels te vermijden. Als er op deze stalen microbiologie gevraagd wordt en er zijn meerdere afnamen, de potjes nummeren. Voor de dienst orthopedie zijn er in kader van staalafname gewrichtsvocht afnamekits samengesteld. zie FORM.ORG.66: "Aanvraagformulier orthopedie prothese infecties: gewrichtsvochten en biopten"
Hier zijn 3 type kits beschikbaar:
9. Feces Zie “Feces” in SOP.ORG.9: “Afname, bewaring, transport microbiologische stalen”.
10. Veiligheid en hygiëne 10.1. Bij ieder afnamesysteem dat gebruik maakt van een naald bestaat het risico om zich accidenteel te prikken. Bescherming is mogelijk door gebruik te maken van een aangepaste naaldcontainer.
10.2. Doordat het Venoject-bloedafnamesysteem een gesloten systeem is waarbij het bloed direct in de bloedtubes loopt, is de kans op bloedcontact vrijwel onbestaande en wordt het risico op besmetting tot een minimum beperkt.
10.3. Indien tóch direct contact met lichaamsvochten wordt verwacht: handschoenen dragen! Bij capillaire bloedafname worden er steeds handschoenen gedragen.
10.4. Bij prikaccidenten volgt men de instructies op de procedure in Infoland met betrekking tot prik- of spatongeval. Het meldingsformulier Prik-/spatongevallen in Infoland wordt ingevuld.
10.5. Besmettelijke stalen en bijbehorende aanvraagformulieren worden gemerkt met gele ronde klevertjes of gefluoresceerd voor visualisatie.
10.6 Handhygiëne: zie SOP.ORG.22: “Veiligheid en hygiëne”.
11. Bijlagen 11.1 DOC.ORG.1: “Afnamemateriaal algemeen”
11.2 DOC.ORG.2: “Praktische instructies aanvraag, staalafname, bewaring & transport”