Klinisch Laboratorium
Heilig-Hartziekenhuis
Mechelsestraat 24, B-2500 Lier
Tel.: 03-491 30 70 • Fax: 03-491 30 89
AFNAME BLOED- EN URINESTALEN VOOR HEMATOLOGISCH EN BIOCHEMISCH ONDERZOEK

DocNr
SOP.ORG.12

Versie
13

Status
Definitief

Auteur
Diane Geens

Aangemaakt op
29/May/2024

Verstuurd op
13/Aug/2024

Geldig van
28/Aug/2024

Geldig tot
28/Aug/2027

Gearchiveerd op



1. Onderwerp

Deze SOP beschrijft de procedure voor afname van bloedstalen en andere stalen voor biochemisch en hematologisch onderzoek. Een correcte afname houdt in dat de labtechnologen de gevraagde onderzoeken probleemloos kunnen uitvoeren, terwijl de patiënt minimale hinder ondervindt. Daarom gebeurt de afname best in rustige omstandigheden, door een persoon die over de nodige ervaring en vaardigheid beschikt.

Meer informatie over de verdere behandeling van de stalen staat beschreven in DOC.ORG.2: ‘Algemene richtlijnen aanvragen, staalafname, bewaring en transport’.

2. Veneuze bloedafname

Het optimale moment voor een bloedafname is ’s morgens bij een nuchtere en uitgeruste patiënt, vermits de referentiewaarden meestal in deze omstandigheden worden opgesteld. Daarom zal men steeds ‘niet nuchter’ aankruisen op de aanvraag wanneer dit het geval is.

Er wordt geopteerd voor een uniform afnamesysteem voor alle stalen die voor het laboratorium bestemd zijn. Momenteel is het vacuümsysteem van Greiner™ in gebruik, zowel in het laboratorium als op alle andere diensten van het ziekenhuis, en de consultaties van specialisten. Hierbij worden de buizen tot de gewenste hoogte gevuld door een aangepast vacuüm. Om die reden moeten de vervaldatums gerespecteerd worden.

Bloedafname bij kinderen vergt extra aandachtspunten.

In overleg met Dr Huybrechs, pediatrie en het labo zijn volgende concrete afspraken gemaakt.


2.1. Materiaal


2.2. Voorbereiding

Voor iedere medische handeling dient men de handen te ontsmetten. Zorg dat het nodige afnamemateriaal vooraf aanwezig is.

Opmerking: Telkens wanneer een nieuwe doos tubes uit het magazijn gehaald wordt, moet de vervaldatum gecontroleerd worden.

Indien gewerkt wordt met een gesloten afnamesysteem en de patiënt drukt de afnameplaats zelf af, hoeven geen handschoenen gedragen te worden.


2.3. Lokaliseren van de venen

De meest gebruikte, gemakkelijkste en minst pijnlijke plaats is de elleboogplooi. In principe zijn alle oppervlakkige venen van elleboog, onderarm of handrug geschikt, alhoewel deze laatste pijnlijker zijn.




2.4. Aanprikken van de patiënt


2.4.1. Rechtstreeks met de Venoject-naald

Nota: Aanprikken tot men vermoedt in de vene te hebben aangeprikt; vanwege het gesloten systeem, ziet men immers geen bloed in de naald komen.
uitz. indien er geprikt wordt met een 'visio' naald, hierbij is een kleine terugvloei zichtbaar indien de ader is aangeprikt.



2.4.2. Met Holdex en vleugelnaald




2.5. Fixatie van de houder met naald

Om perforatie of veneverlies te vermijden, zoekt men een goede positionering waarbij men de hand en vingers op de arm van de patiënt laat rusten, zodat naald en houder gefixeerd blijven, zelfs als de patiënt beweegt.


2.6. Vullen van de Venoject-tubes



2.6.1. Volgorde van afname bloedtubes

[*] De tubing van de vlindernaald bevat een substantiële dode ruimte (400 µL) waardoor de eerst afgenomen tube zich niet volledig zal vullen: de afname van een citraattube, waarbij de vulling zeer belangrijk is, dient altijd voorafgegaan te worden door de afname van een serumtube. Indien geen testen op serum gevraagd, dient deze als een weggooitube gebruikt te worden.
[**] Ook de multi-adapter (Holdex) bevat een kleine dode ruimte waardoor hetzelfde principe geldt: de afname van een citraattube, waarbij de vulling zeer belangrijk is, dient altijd voorafgegaan te worden door de afname van een serumtube. Indien geen testen op serum gevraagd, dient deze als een weggooitube gebruikt te worden.
[***] Aspiratie van de aanwezige vloeistof in een weg te gooien tube (afhankelijk van het gebruikte systeem, meestal serumtube 8 mL).

Belangrijk aandachtspunt is echter dat er bij het rechtstreeks afnemen van hemocultuurflessen via katheter, (cfr SOP.ORG.9 'Afname, bewaring en transport microbiologische stalen' ) voorafgaande GEEN waste tube dient genomen te worden.

Een mogelijke 'verdunning' van het staal in de hemocultuurflessen door rechtstreekse aansluiting op de katheter is minimaal te beschouwen. Bovendien ook inferieur ten opzichte van opsporen van pathogenen.


2.6.2 Afnametechniek

Opmerkingen:
  • Wanneer tijdens de afname de bloedstroom ineens stopt, kan dit volgende oorzaken hebben:
      1. De ader wordt dicht gezogen wanneer het opgenomen debiet groter is dan de aangevoerde hoeveelheid bloed. In dit geval de stuwband even ontspannen of de buis even van de naald verwijderen en na een paar seconden terug plaatsen (vacuüm in buis blijft behouden).
      2. Het schuine vlak van de naaldpunt ligt tegen de aderwand. Dit kan opgevangen worden door de naald heel even te bewegen.
  • Waarom volledig vullen?
      1. Om hemolyse te vermijden;
      2. Om de juiste mengverhoudingen te bekomen;
      3. Om de gevraagde volumes te bekomen.

2.7. Beëindigen van de bloedafname

3. Capillaire bloedafname

Deze techniek heeft als nadeel dat het afgenomen bloed erg variabel kan zijn als gevolg van verschillen in capillaire doorbloeding, stuwing en bijmenging van weefselvocht. Deze afnamen worden enkel uitgevoerd wanneer veneuze afname moeilijk is (bv. bij kleine kinderen, extreme obesitas, geriatrie) en wanneer slechts een kleine hoeveelheid bloed vereist is.

In het ziekenhuis gebeuren capillaire afnames vooral i.g.v. POCT, o.a. bedside glucose en zeldzaam voor capillaire bloedgassen.

Voor bepaling van capillaire bloedgassen is het zinvol om, indien een goed verloop, een 2de capillair af te nemen als back-up staal. Zodoende is er voldoende staal beschikbaar, in geval van moeilijkheden (stolsel?).

3.1. Materiaal

3.2. Procedure

4. Bloedafname via katheter

Het aantal manipulaties aan een katheter moet zo minimaal mogelijk zijn, dit om het risico op een infectie en 'sneuvelen' ervan te beperken. Daarnaast kan in geval van aanwezigheid van een infuus verdunning van het af te nemen bloed met de infuusvloeistof de uitslag van het bloedonderzoek beïnvloeden of heparinecontaminatie kan de stollingstesten vervalsen. Tenslotte is ook het risico op hemolyse bij bloedafname via een perifere katheter groter. Kies daarom alleen voor bloedafname via een katheter (perifeer, arterieel, centraal veneuze katheter of poortsysteem) wanneer bloedafname uit een vene niet mogelijk is of niet wenselijk. Hierbij mag zeker ook rekening gehouden worden met de belasting voor de patiënt.

We voorzien volgende mogelijkheden:


Werkwijze:

Bloedafnames via katheter gebeuren altijd door een verpleegkundige volgens de op de verpleegdienst geldende procedure. Het laboratorium verstrekt daartoe steriel verpakte adaptors (Holdex).

Aandachtspunten om een kwalitatieve bloedafname te verkrijgen zijn:

1. Bij staalafname via katheter en een lopend infuus:

2. Bij staalafname via katheter en aanwezigheid van een vasculair slot: 3. Bij bloedafname via venapunctie uit een infuusarm: Voor de weggooitube is de algemene regel: de hoeveelheid moet 2x dood volume bedragen tenzij stollingstesten zijn gevraagd en de katheter wordt gespoeld met heparine, dan 6x dood volume.

Voor kleine kinderen of fragiele patiënten kan het van belang zijn om het juiste dode volume te kennen om iatrogene anemie te vermijden.

Indien de bloedafname met Holdex op een vers gestoken katheter gebeurt is de weggooitube niet strikt noodzakelijk aangezien er geen staalverdunning of contaminatie mogelijk is, maar men moet er rekening mee houden dat de Holdexadapter zelf een kleine dode ruimte van ongeveer 400 µL bevat waardoor de eerst afgenomen tube zich niet volledig zal vullen. Daarom moet bij gebruik van Holdex de afname van een citraattube altijd voorafgegaan worden door een serumtube. Indien geen testen hierop aangevraagd dient deze als weggooitube.

Staalafname via een katheter wordt best genoteerd op de laboratoriumaanvraag.


5. Arteriële bloedafname

Deze wordt in principe enkel uitgevoerd door geneesheren, meestal voor de bepaling van bloedgassen. Hiervoor zijn gehepariniseerde spuitjes beschikbaar.

6. Complicaties

6.1 Hematoom

Soms is de ontwikkeling van een hematoom niet te vermijden, doch meestal kan men dit voorkomen door nauwgezet volgende maatregelen te volgen:


6.2 Collaps - syncope

Om verwondingen door vallen te voorkomen is het van groot belang dat de patiënt tijdens de bloedafname zit op een ondersteunde stoel of neerligt.

Mocht de patiënt toch het bewustzijn verliezen, neem dan volgende maatregelen:

6.3 Misselijkheid - braken

Indien patiënt misselijk wordt:


Indien de patiënt braakt:

6.4 Littekenvorming

Littekenvorming treedt zelden op bij geoefende prikkers. Prik bij voorkeur niet steeds op dezelfde plaats.

6.5 Epileptische aanval

Stress kan aanleiding geven tot een epileptisch insult.
Wanneer er zich een epileptisch insult voordoet, neem dan volgende maatregelen:

6.6 Infectie punctieplaats

Door een zorgvuldige ontsmetting van de punctieplaats en het naleven van de hoger vermelde hygiënische maatregelen is een infectie van de punctieplaats te voorkomen.

7. Urinecollecties

7.1. Portie

7.1.1 Definities

Met betrekking tot het kwantitatief chemisch onderzoek op urine, onderscheiden we volgende collectietijdstippen en methodes:


7.1.2 Benodigdheden

Ziekenhuisafdelingen Ambulante patiënten + externen




Fig 6.2 - Urinepotjes inclusief transfer device

7.1.3 Werkwijze

Bij ambulante patiënten instructies midstream urine doorgeven; cfr STK.ORG.67: "Afname-instructies midstream urinestaal".

Een portie urine - na opvang in een steriele beker met schroefdeksel inclusief transfer device - wordt opgetrokken in een urinebuis met gele stop.

In geval van een verblijfscatheter: via Holdex rechtstreeks in een urinebuis met gele stop. Steeds vermelden of het om een suprapubische sonde gaat.



7.2. 24-uur urinecollectie

De meeste kwantitatieve bepalingen in urine moeten op een 24-uur collectie worden uitgevoerd, voornamelijk omdat de excretie van de meeste urineconstituenten een dagritme vertoont.

Werkwijze:

  1. Laat de patiënt de blaas volledig ledigen in het toilet (bv. urinelozing om 8.00 uur, de eerste urinelozing wordt dus niet gebruikt!).
  2. Noteer dit tijdstip.
  3. Alle urine gedurende de volgende 24 uur verzamelen (ook tijdens de nacht).
  4. De laatste portie urine wordt de volgende dag verzameld op hetzelfde tijdstip waarop de collectie begon (in het voorbeeld: de laatste urine stipt om 8.00 uur de volgende morgen, 24 uur na het begin).
  5. Tenzij anders aangegeven de urine bewaren bij 4 °C, ook tijdens de collectie.
Opmerkingen:
  1. Indien een clearance wordt aangevraagd, neemt men het bloedstaal bij voorkeur tijdens de collectieperiode (liefst middenin). Vermeld ook de collectieduur en het volume!
  2. De bepaling van de hoeveelheid creatinine uitgescheiden per 24 uur kan nuttig zijn als controle op de volledigheid van de urinecollectie.
  3. Tijdens collecteren voor bepaling van oxalaat, citraat dient het staal koel bewaard te worden.
  4. Bij bepaalde analyses moeten bewaarmiddelen vóór het verzamelen aan de debietfles toegevoegd worden:
    • 30ml HCl voor de bepaling van cathecholaminen en derivaten (metanefrinen, normetanefrinen, VMA en 5-HIAA). De pH mag op het einde van de collectie niet groter dan 3.0 zijn;
    • Patiënt instrueren om niet rechtstreeks in deze flessen te wateren;
  5. Wanneer urinedebieten doorgestuurd moeten worden, kan men het 24-uur volume meten, de gecollecteerde urine goed mengen en een portie van 50 mL bewaren bij 4 °C. Controleer of het volledige volume op het doorstuurformulier is vermeld, de duur van de collectie en de toegevoegde bewaarmiddelen. Vul zo nodig aan.

Zie ook: “Urine collectie” in DOC.ORG.2: “Praktische instructies aanvraag, staalafname, bewaring & transport”.

8. Lumbaal vocht, sperma, niersteen, gewrichtsvocht e.a.

Hiervoor zijn steriele bekers van 60 of 125 mL met schroefdeksel beschikbaar; deze worden via magazijn D besteld.

Indien voor gewrichts-, pleura- of peritoneaalvocht een telling vereist is, wordt een EDTA-tube gebruikt om stolsels te vermijden. Als er op deze stalen microbiologie gevraagd wordt en er zijn meerdere afnamen, de potjes nummeren.

Voor de dienst orthopedie zijn er in kader van staalafname gewrichtsvocht afnamekits samengesteld. zie FORM.ORG.66: "Aanvraagformulier orthopedie prothese infecties: gewrichtsvochten en biopten"

Hier zijn 3 type kits beschikbaar:

9. Feces

Zie “Feces” in SOP.ORG.9: “Afname, bewaring, transport microbiologische stalen”.

10. Veiligheid en hygiëne

10.1. Bij ieder afnamesysteem dat gebruik maakt van een naald bestaat het risico om zich accidenteel te prikken. Bescherming is mogelijk door gebruik te maken van een aangepaste naaldcontainer.

10.2. Doordat het Venoject-bloedafnamesysteem een gesloten systeem is waarbij het bloed direct in de bloedtubes loopt, is de kans op bloedcontact vrijwel onbestaande en wordt het risico op besmetting tot een minimum beperkt.

10.3. Indien tóch direct contact met lichaamsvochten wordt verwacht: handschoenen dragen! Bij capillaire bloedafname worden er steeds handschoenen gedragen.

10.4. Bij prikaccidenten volgt men de instructies op de procedure in Infoland met betrekking tot prik- of spatongeval. Het meldingsformulier Prik-/spatongevallen in Infoland wordt ingevuld.

10.5. Besmettelijke stalen en bijbehorende aanvraagformulieren worden gemerkt met gele ronde klevertjes of gefluoresceerd voor visualisatie.

10.6 Handhygiëne: zie SOP.ORG.22: “Veiligheid en hygiëne”.

11. Bijlagen

11.1 DOC.ORG.1: “Afnamemateriaal algemeen” Docbeheer HHLier

11.2 DOC.ORG.2: “Praktische instructies aanvraag, staalafname, bewaring & transport” Docbeheer HHLier

Gerelateerde documenten

  1. SOP.ORG.1: “PREANALYTISCHE PROCEDURES” Docbeheer HHLier
  2. SOP.ORG.9: “AFNAME, BEWARING EN TRANSPORT VAN MICROBIOLOGISCHE STALEN” Docbeheer HHLier
  3. SOP.ORG.22: “VEILIGHEID & HYGIËNE” Docbeheer HHLier
  4. FORM.ORG.12: “AANVRAAGFORMULIER BLOED, URINE & LICHAAMSVOCHTEN” Docbeheer HHLier
  5. FORM.ORG.19: “AANVRAAGFORMULIER MICROBIOLOGIE” Docbeheer HHLier
  6. FORM.ORG.20: “AANVRAAGFORMULIER TOXICOLOGIE” Docbeheer HHLier
  7. FORM.ORG.25: “AANVRAAGFORMULIER DOWNSYNDROOM” Docbeheer HHLier
  8. FORM.ORG.27: “AANVRAAGFORMULIER SPECIALE HEMATOLOGIE” Docbeheer HHLier
  9. FORM.ORG.28: “AANVRAAGFORMULIER SPERMAONDERZOEK” Docbeheer HHLier
  10. FORM.ORG.66: "AANVRAAGFORMULIER 'ORTHOPEDIE PROTHESE INFECTIES: GEWRICHTSVOCHTEN EN BIOPTEN'" Docbeheer HHLier
  11. SOP.BIO.M.22: "UITVOEREN VAN EEN BLOEDGASANALYSE" Docbeheer HHLier
  12. STK.ORG.61: “VOLGORDE AFNAMEBUIZEN” Docbeheer HHLier
  13. STK.ORG.67: "AFNAME-INSTRUCTIES MIDSTREAM URINESTAAL" Docbeheer HHLier
  14. VAL.ORG.1: “VALIDATIE AFNAMEMATERIAAL GREINER” Docbeheer HHLier
  15. Prik- of spatongeval, vervolgstappen na een prik- of spatongeval, procedure in Infoland, klik hier
  16. Melding prik-/spatongeval, klik hier